Vandaag is het wetsvoorstel Vbar ingediend in de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel wordt gezien als de opvolger van de Wdba. In tegenstelling tot wat eerder werd verwacht, is de beoogde inwerkingtreding van dit voorstel 1 juli 2026 in plaats van 1 januari 2026. Er wordt geen overgangsrecht voorgesteld.
Het wetsvoorstel Vbar bevat twee hoofdonderwerpen. Ten eerste wordt verduidelijkt wanneer er sprake is van het werken in dienstbetrekking en ten tweede wordt er een rechtsvermoeden geïntroduceerd dat als iemand een tarief heeft van minder dan € 36 per uur, het rechtsvermoeden van een dienstbetrekking geldt (dienstbetrekking, tenzij anders wordt bewezen).
Verduidelijking ‘het werken in dienst van’
Wat betreft het verduidelijken van ‘het werken in dienst van’, wordt opgemerkt dat de Vbar deze criteria verduidelijkt, maar inhoudelijk niet wijzigt ten opzichte van de nu geldende gerechtelijke uitspraken (waaronder het Deliveroo en Uber arrest). Door in deze nieuwe wet duidelijk vast te leggen waaraan getoetst wordt, wil het kabinet meer duidelijkheid bieden aan opdrachtgevers en werkenden.
Van werken in dienst van een werkgever wordt verstaan dat de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke of organisatorische sturing door de werkgever, en dat de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht, of de arbeid in mindere mate voor eigen rekening en risico verricht dan dat sprake is van werkinhoudelijke of organisatorische sturing. Dit laat zich vatten in twee elementen W(erknemerschap) en Z(elfstandigheid) die tegen elkaar moeten worden gewogen. Het element dat zwaarder weegt, geeft de doorslag bij de beoordeling of wel of niet in dienstbetrekking wordt gewerkt. Daarbij geldt dat als de indicaties onder W niet aan de orde zijn, er in ieder geval geen dienstbetrekking kan zijn. Hieronder zijn die elementen opgenomen met elk zijn eigen kenmerken.
W: Indicaties die wijzen op werken als werknemer (werkinhoudelijke en organisatorische sturing)
Z: Indicaties die wijzen op werken als zelfstandige (werken voor eigen rekening en risico)
Wat als je niet direct met een werkende contracteert?
Tot slot is in het wetsvoorstel ook benoemd dat als niet direct wordt gecontracteerd met de werkende, maar met een rechtspersoon of tussenkomstbureau.
Wordt er bijvoorbeeld gecontracteerd met een rechtspersoon, zoals een directeurgrootaandeelhouder (DGA) die zich vanuit een BV laat inhuren, dan ontstaat er in beginsel geen arbeidsovereenkomst met de opdrachtgever. Er is gecontracteerd met de rechtspersoon en niet met de werkende in persoon. Tenzij de rechtspersoon geen realiteitswaarde heeft (“wezen gaat voor schijn”). In dat geval kan wel een arbeidsovereenkomst ontstaan. Bijvoorbeeld, omdat een rechtspersoon enkel en alleen is opgericht om persoonlijke aansprakelijkheid te voorkomen, of om te zorgen dat opdrachtgevers geen loonheffingen hoeven af te dragen. In dit soort gevallen wordt ervan uitgegaan dat er geen sprake van een rechtspersoon is. De arbeidsrelatie ontstaat dan niet met de rechtspersoon, maar met de persoon die de opdracht uitvoert.
Als werkenden via een partij (bijvoorbeeld via bemiddeling of tussenkomst door deze partij) ingezet worden om werk te verrichten bij een derde (de opdrachtgever van die partij) en door die derde wordt werkinhoudelijke en/of organisatorische sturing gegeven en er onvoldoende sprake is van contra-indicaties voor het “werken in dienst van” dan is er – afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de situatie - in die verhouding sprake van een arbeidsovereenkomst of uitzendovereenkomst.
Afronding
Vanzelfsprekend zal er de komende periode veel aandacht zijn voor dit wetsvoorstel. We blijven dit wetsvoorstel nauwlettend volgen. Als er vragen zijn wat dit voor uw organisatie betekent, neem dan gerust contact met ons op.