Verruimt de rechter de mogelijkheid om de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting toe te passen?

Het hof ’s-Hertogenhosch[1] heeft begin 2025 een uitspraak gedaan over de toepassing van de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting als bedoeld in artikel 5, lid 1, aanhef en onder c, Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Om de zorgvrijstelling vpb te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de werkzaamhedeneis en de winstbestemmingseis van artikel 4 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971. In deze zaak betrof het geschil de vraag of voldaan werd aan de winstbestemmingseis omdat de belastingplichtige een besloten vennootschap was en de (indirecte) aandeelhouders niet subjectief zijn vrijgesteld van vennootschapsbelastingheffing. De belastingplichtige hield zich bezig met het exploiteren van (een) instelling(en) voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg voor volwassenen en het aanbieden van zorg- en dienstverlening aan personen met een verstandelijke beperking en/of gedragsproblematiek.

Het Hof oordeelt uiteindelijk dat de winstbestemmingseis een statutaire eis is en dat aan die eis is voldaan. In de statuten was over het uitkeren van winst het volgende opgenomen:

  1. Winst kan uitsluitend worden aangewend ten bate van een lichaam dat is vrijgesteld van vennootschapsbelasting ingevolge artikel 5, eerste lid, onderdeel c Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 juncto artikel 4 Uitvoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1971 (of enige daarvoor in de plaats tredende bepaling(-en)) of een algemeen maatschappelijk belang, hetgeen bovendien slechts kan plaatsvinden voor zover dat is toegestaan onder de op de vennootschap van toepassing zijnde wet- en regelgeving, waaronder is begrepen de Wet toelating zorginstelling en het Uitvoeringsbesluit Wet toelating zorginstellingen.

         ……

  1. De algemene vergadering kan de winst geheel of gedeeltelijk voegen bij één of meer reserves. De algemene vergadering kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke uitkering van reserves, met dien verstande dat reserves alleen kunnen worden uitgekeerd aan een lichaam dat is vrijgesteld van vennootschapsbelasting ingevolge artikel 5, eerste lid, onderdeel c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 juncto artikel 4 Uitvoeringsbesluit 1971 (of enige daarvoor de in plaats tredende bepalingen» of en algemeen maatschappelijk belang en voorts met inachtneming van het bepaalde in lid 2.’

Dat de statuten van belastingplichtige op een later moment kunnen worden aangepast, waardoor de winstreserves die zijn opgekomen in een periode dat er sprake was van subjectieve vennootschapsbelastingplicht, ten goede kunnen komen aan een lichaam dat niet subjectief is vrijgesteld van vennootschapsbelasting is door de wetgever onderkend en daarom geen reden om een andere uitleg aan artikel 4 Uitvoeringsbesluit 1971 te leggen zo oordeelde de rechter.

De rechter verwees in deze procedure nog naar het in de aanvullende voorwaarden die zijn opgenomen in het in 2019 aangepaste beleidsbesluit[2] om de zorgvrijstelling te kunnen toepassen. In het beleidsbesluit worden ook eisen gesteld aan de aandeelhouder van het lichaam dat de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting wil claimen. Dat beleidsbesluit beperkt de kwalificerende aandeelhouders tot:

  1. een lichaam van publiekrechtelijke aard;
  2. een op de voet van artikel 5, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb vrijgestelde stichting;
  3. een ANBI;
  4. een niet onder b. of c. vallende stichting die voldoet aan de hierna in onderdeel 6.2.4.1 gestelde voorwaarden;
  5. een besloten vennootschap die voldoet aan de hierna in onderdeel 6.2.4.2 gestelde voorwaarden en waarvan alle aandelen worden gehouden door een lichaam als hiervoor genoemd onder a, b, c6 of d.

Omdat de in dit beleidsbesluit opgenomen voorwaarden pas gepubliceerd zijn in de periode na het jaar waarover nu geprocedeerd wordt, zijn deze voorwaarden niet meegenomen bij de beoordeling of aan de winstbestemmingseis is voldaan zo oordeelt de rechter.

Omdat het beleidsbesluit een wetsinterpreterend karakter heeft, zijn belastingplichtigen niet aan het beleidsbesluit gebonden. Dat betekent naar onze mening dat de voorwaarden die het beleidsbesluit stelt aan de winstbestemmingseis in relatie tot het aandeelhouderschap mogelijk niet gesteld mogen worden. De hiervoor besproken uitspraak van het hof lijkt ook tot die conclusie te komen. Dat betekent dus dat als de statuten voldoen aan de voorwaarden qua winstbestemmingseis, het niet relevant is wie de aandeelhouder is van het lichaam dat de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting wil claimen. Dat betekent dat ook besloten vennootschappen of een coöperatie eenvoudiger de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting kunnen claimen.

Als u meer wilt weten over de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting kunt u contact opnemen met onze collega Ewoud de Ruiter (e: [email protected]).

 

[1] Gereachtshof ’s-Hertogenbosch 26 februari 2025, nr. 22/414, ECLI:NL:GHSHE:2025:538

[2] Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751, Stcrt. 2019, 66223


deel deze pagina
Naar het overzicht
  • Home
  • Nieuws
  • Verruimt de rechter de mogelijkheid om de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting toe te passen?