Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en werkkostenregeling

Wanneer een werknemer loon geniet, dan is hij of zij daarover loonbelasting verschuldigd. De werkgever is degene die de loonbelasting moet inhouden en afdragen aan de Belastingdienst. Vandaar dat de werkgever wordt aangeduid als inhoudingsplichtige. Loonbelasting is, bij wijze van uitzondering, niet door de werknemer maar door de inhoudingsplichtige verschuldigd voor zover het loon is aangemerkt als eindheffingsbestanddeel.

Tot eindheffingsbestanddelen in de zin van de werkkostenregeling (WKR) behoren, voor zover sprake is van tegenwoordige arbeid, door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen die voldoen aan het zogenoemde gebruikelijkheidscriterium. De verschuldigde loonbelasting over deze vergoedingen en verstrekkingen bedraagt 80%, voor zover deze vergoedingen meer belopen dan het bedrag aan vrije ruimte.

Om de WKR – zowel de vrije ruimte als de gerichte vrijstellingen - te kunnen toepassen, moet het loon dus worden aangewezen als eindheffingsloon. Onlangs[1] heeft de Hoge Raad aangegeven dat voor het aanwijzen van loon als eindheffingsbestanddeel vereist is dat de inhoudingsplichtige een gedraging heeft verricht waarmee hij kenbaar maakt dat hij heeft besloten de verschuldigde loonbelasting als eindheffing voor zijn rekening te nemen. De inhoudingsplichtige moet de aanwijzing met feiten aannemelijk kunnen maken. De wijze waarop de aanwijzing plaatsvindt, is vormvrij. De aanwijzing kan bijvoorbeeld plaatsvinden door een mededeling van de inhoudingsplichtige aan de werknemer(s) of door een vastlegging in de administratie van de inhoudingsplichtige maar ook door een bepaling in een cao of rechtspositiebesluit.

Op basis van art. 3.3.8[2] van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers zijn bepaalde vergoedingen en tegemoetkomingen die gemeenten betalen aan de burgemeester en wethouders maar ook aan de raadsleden die hebben geopteerd voor loonheffing aangewezen als eindheffingsbestanddeel in de zin van de WKR. Dit betekent dat voor deze vergoedingen en tegemoetkomingen, zo mogelijk, een gerichte vrijstelling kan worden toegepast of dat deze kosten ten laste van de vrije ruimte kunnen worden gebracht.

In veel gemeenten betekent dit dat een groot deel van de vrije ruimte aangewend wordt om belastingheffing over de vergoedingen en tegemoetkomingen aan politieke ambtsdragers te voorkomen. Hierbij gaat het vooral in kleinere gemeenten om een fors deel van de vrije ruimte. In die gemeenten blijft er weinig vrije ruimte over om werknemers fiscale voordelen te bieden in de vorm van een vitaliteitsbijdrage of groene arbeidsvoorwaarden. Bij de onderhandelingen over de Cao gemeenten 2024-2025 is dit aspect ook aan de orde gekomen met name omdat het met name kleinere gemeenten op achterstand zet ten opzichte van werkgevers in de markt maar ook ten opzichte van grotere gemeenten.

In het Onderhandelingsresultaat Cao Gemeenten en Cao SGO 2024-2025[3] is tegen deze achtergrond opgenomen dat de VNG en de vakbonden in de eerste helft van 2024 de wetgever gaan benaderen om tot een mogelijke oplossing van het probleem te komen en zich daarna te beraden op een advies aan gemeentelijke werkgevers en werknemersvertegenwoordigers.

Wij verwachten niet dat de wetgever met een oplossing komt voor het hierboven aangekaart probleem. Een probleem dat eigenlijk geen probleem is, maar een gevolg van een onvolledige of onjuiste voorlichting bij de introductie van de WKR.

In de circulaire van 8 maart 2011[4] is het ministerie van BZK ingegaan op verschillende aspecten van de WKR. In de circulaire wordt aangegeven dat de bruto (onkosten)vergoedingen van politieke ambtsdragers bij toepassing van de WKR worden gewijzigd in netto bedragen. Deze debrutering levert gemeenten een besparing aan verschuldigde belastingheffing op. Enerzijds omdat het belastingtarief  80% bedraagt terwijl dat voor toepassing van de WKR 108,3% was en anderzijds doordat geen belastingheffing verschuldigd is voor zover de vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de vrije ruimte komen.

We kunnen dus stellen dat de invoering van de WKR op dit punt  voor gemeenten tot een besparing van kosten heeft geleid. Deze besparing zou aangewend kunnen worden om de arbeidsvoorwaarden van werknemers te optimaliseren. Bijvoorbeeld door werknemers fiscale voordelen te bieden via het ‘cafetariseren’ van arbeidsvoorwaarden waarbij de kosten voor de werkgever gelijk blijven. Onlangs heeft de Belastingdienst – na een afstemmingsverzoek van Publiq Belastingadviseurs - daarvoor het groene licht gegeven.

Mocht u meer willen weten over de toepassing van de WKR bij een gemeentelijke werkgever of een cafetariaregeling overwegen om de arbeidsvoorwaarden te optimaliseren, neem dan gerust contact met ons op via [email protected]. Wij gaan graag met u in gesprek over de mogelijkheden.

 

 

 

[1] https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2024:387

[2] https://wetten.overheid.nl/BWBR0041522/2024-01-01#Hoofdstuk3_Afdeling3.3_Artikel3.3.8

[3] https://vng.nl/sites/default/files/2023-11/onderhandelingsresultaat-cao-2024-q1-2025-getekende-versie.pdf

[4] https://wetten.overheid.nl/BWBR0029757/2011-01-01

 


deel deze pagina
Naar het overzicht
  • Home
  • Nieuws
  • Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en werkkostenregeling